Proloog van het boek ‘De Harmonie WSTN’

“De Soldaat-Facteur en Rachel”

Ken je zo’n bijna erotisch moment op café, wanneer alle geluiden wegvallen en nog slechts de focus ligt op dat ene gesprek? Het moment dat de passie van de muren pletst en de discussie zo hoog oploopt, dat je meteen nog een Papegaei-biertje bestelt om wat bandenspanning te lossen. Met mijn maat Peter Ysabie durft dat wel eens voorvallen. Vroeger al, toen we op kot zaten in Brussel. Maar deze keer in de Ventura op de Vrijdagmarkt in Gent was het dus weer prijs. Het ging over overgave en over hoe kunst de wereld kan redden. Zo van die kloterijen. Op dat moment komt een cafévriend van Peter onze tafel vervoegen en de mij onbekende man mengt zich vol vuur in het
debat.

Heerlijk. Meestal ook het moment dat ik, de wijsheid in de kan, in overdrive ga. Ik weet niet wie het liet vallen, maar plots kwam het theaterstuk ‘De soldaat-facteur en Rachel’ ter tafel. Prachtig stuk. De theaterwereld op zijn kop gezet eind de jaren tachtig. We waren het
er over eens. De goesting om met onze rijke geschiedenis aan de slag te gaan en onze eigen wereldse problemen af te meten aan een recent verleden waar alleen onze grootouders en hun ouders konden over mee vertellen. De Eerste Wereldoorlog die op die verhakkelde scène in het Nieuwpoorttheater in Gent plots in je gezicht openspatte. De kennismaking met dat Duivelse niemandsland tussen front en kazerne achter de linies, waar de soldaat-facteur brenger van nacht en ontij was voor doodgewone sloebers als jij en ik die gewis en zeker, was het niet vandaag dan toch morgen, gingen sneuvelen door niets ontziend oorlogsgeweld.

Of hij het gezien had, vroeg ik luid aan de onbekende man! Dat Arne Sierens met dit stuk het Vlaams vertelambacht
een andere dimensie had gegeven! “Jazeker”, antwoordde hij, “ik was er bij betrokken.” Ik viel even stil. “En wat moest je dan doen”, vroeg ik dom. “Meewerken”, klonk het. “Oh ja? En wat doe jij misschien?” Het werd even stil. Peter moest zijn enorme buik vasthouden van het lachen. “Ik bén Arne Sierens.”

De Marge – Woesten (2020)

Nadenken over de Spaanse Burgeroorlog

 

“Soldaatje spelen”

Mijn fascinatie voor de Spaanse Burgeroorlog is iets wat ik meedraag uit mijn kindertijd. In 1976 gingen wij naar Andaloesië. Het Franco-regime deinde er uit en wij gingen op bezoek bij een Sleidingenaar die als kunstschilder op de Sacromonte woonde tussen de zigeuners in Granada. Hij en zijn gezin leefden er een herenleven. Don Jorge werd hij er genoemd en ik heb nooit geweten of die ‘Don’ een geuzennaam was voor Georges of niet. Hij had er een zwembad en dat stak een jongen van zeven de ogen uit in die tijd en bij zijn verhalen ’s avonds, whisky en sigaar in de hand, kon Georges iedereen aan de lippen krijgen. Zijn verhalenschat uit mijn dorp Sleidinge en de Sierra Nevada was schier eindeloos. In de lagere school was ik ook gefascineerd door oorlog en soldaatje spelen. Op één of andere manier had ik zo een beetje mijn favoriete ‘slagen’. Pearl Harbour, Arnhem, Bastogne maar ook de Spaanse Burgeroorlog beleefde in telkens opnieuw in de tuin met mijn vriend Jan (Verplaetse, nu filosoof aan de UGent). Schieten en paffen, noemde mij mama het.

Toen ik film studeerde in Brussel ging ik heel veel naar de cinema en ik had het nogal voor de regisseurs Jim Jarmusch (Mystery Train, Down By Law) en Ken Loach omdat zij anders met kleur en anders met verhalen omgingen (zie ook de film Rumble Fish uit mijn jeugd). In die periode kwam Land and Freedom uit, over een Britse jongen die in de vreemde Spaanse burgeroorlog terecht kwam, en las ik verscheidene romans over het onderwerp, waaronder ‘From Whom The Bell Tolls’ van de onwaarschijnlijk goed schrijvende geile ouwe schurk Ernest Hemingway. Ik heb zo de indruk dat heel de schrijvende elite toen naar Noord-Spanje is getrokken om er het ‘front te beleven’. Ik weet niet of het allemaal zulke helden aan het front geweest zijn, Neruda en Hemingway, als de soldaat uit de film van Ken Loach. Ik durf dat zelfs te betwijfelen. Daar leg ik dan de link met de Joegoslavië-oorlogen waar ook verschillende leeftijdsgenoten en andere ‘bekende’ journalisten (Dirk Draulans o.a.) naar het front zijn getrokken om het geweld ‘te voelen’, om erbij te zijn.

Oorlog is iets des jongens en zelf zag ik het me in die periode ook wel doen, wat Vranckx nu doet. Ik had noch het lef, noch het talent en daarom speel ik nu in een nobel onbekende popband en zijn woorden mijn kogels om toch nog een beetje terug te schieten. Want niets nobeler dan strijden tegen onrechtvaardigheid. Samen ten strijde, die romantiek die zowel de communistische als fascistische leiders verkondigden, hebben vooral veel graven gevuld. Dan is rock ‘n’ roll een veiliger alternatief. Vinylplaten graaft in die sector van mijn brein.

Vinylplaten – Woesten (2020)

De Illustrata (Deel 1) Georges Steel, kleuren op de Sacromonte

“Het Libanon van toen”

Georges legt een foto op de krant. “Kijk,zo zag Libanon er toen uit”, toont hij. “Een paradijs. Het Zwitserland van het Midden-Oosten. Hier in de krant staat nu hetzelfde plein in Beiroet. Helemaal aan flarden geschoten. Weg, allemaal weg.” De laatste jaren van de kunstenaar in zijn Oedelems herenhuis nabij Brugge zijn mistroostig. Hoe zijn zoon Pablo, een uitmuntend dichter, aan zijn einde kwam. Geveld door verslavingen. Hoe zijn zuster Paula uiteindelijk nog zijn enige toeverlaat was. En hoe de kunst een richting op ging die de zijne niet was. De drang naar schoonheid, het impressionistisch vatten van de Zuiderse ochtenddauw in krekelmodus, het registreren van zon, berg en dal. Van de mooie zigeunervrouw of het onschuldige kind in Granada. Het moment van de impressieschilder die met lange halen verf op het doek een emotie vastpakt en vereeuwigt. Dat soort kunst ziet Georges Steel, een echte vakman, tijdens zijn laatste levensjaren verdwijnen. Rest nog het verdriet voor de poëzie van zijn zoon. De pen die niet meer schrijven zal. De tweedeling en de wrok in het Sleidinge na de oorlog was aan het oog van de jonge kunstenaar Georges niet ontsnapt. Maar hij wou, net als mijn grootouders Arsène en Maria, verder met het leven. Beetje vergeten wat er gebeurd was. Hij had het raam van mijn grootmoeders winkel aan diggelen zien gaan in de Weststraat en de volgende dag vastgesteld dat huisschilder Arsène het raam meteen hersteld had.

Kaalgeschoren

Hij had de verhalen gehoord over de meisjes die werden kaalgeschoren en wie weet erger. Nochtans had hij nog een prachtige oorlogswinter meegemaakt waarbij ze de Britse bevrijder Montgomery als sneeuwpop in het park van zijn eigen ouderlijk huis tot leven hadden gebracht. Monty, heel herkenbaar met zijn scheve klak en zijn flegmatieke Britse bevelhebbershouding. Volgens de dochter van toenmalig cafébaas Ivo Kassèj is Montgomery effectief op doortocht in Sleidinge gesignaleerd, voor een stop in het Sanderushuis. Dit zou Georges beïnvloed hebben om Montgomery af te beelden. De oorlog had de creativiteit van Georges niet aangetast. Wel integendeel. Hij had verder gestudeerd tijdens de oorlog en net als zijn vader na de Eerste Wereldoorlog had hij een doek gemaakt met een dorps tafereeltje en de namen van de Sleidingse slachtoffers. Je herkent de zwierige stijl van Georges en ook de kleurkeuze blijkt op dat moment al een stuk meer zuiders dan die van zijn beroemde vader Leo Steel. Het was een mooi afscheid geweest. De plechtige herdenking van de slachtoffers en de inhuldiging van zijn werk door het nieuwe gemeentebestuur. Maar de wrok, de botheid ende kilheid maakten zijn dorp kapot. Hij wou verder met een nostalgisch en humoristisch beeld van zijn jeugd. Het positieve onthouden. Weg van de kilte. Letterlijk. Maar ook figuurlijk. Er was nog iets. Tijdens de laatste jaren van de oorlog had Georges hoge ogen gegooid in de kunstwereld en won hij de prestigieuze Van Leriusprijs. Op academisch niveau koos de kunstwereld echter meer en meer voor modernere vormgeving onder impuls van de nieuwe meesters Constant Permeke en James Ensor. Georges surfte niet op deze nieuwe golven mee. Zijn verwerkingsproces van de donkere oorlogsdagen zou niet via de introspectie van moderne kunst verlopen maar via kleuren en het romantisch verlangen naar een wereld zonder grenzen.

We staan op de weide, met honderdduizend man
Zoekende zielen, we staan er op de rand
Van een niets ontziende afgrond
en het helse zomerweer
Leve de weide, ik weet het echt niet meer

De Opstand – Woesten (2017)

En zo werd Georges Steel een wereldreiziger. Als kunstenaar ging hij op zoek naar zijn verhaal. De impressionisten achterna op zoek naar de schoonheid van het moment, de blauwe hemel, het rode rood, het groene groen en het gele geel. Kunst die de zon heeft gezien. Waarschijnlijk was het op die manier dat Georges in het Libanon van de jaren vijftig is terecht gekomen. Beiroet was in eerste instantie een Arabische stad maar ook een smeltkroes van culturen. Veel Sjiitische moslims, maar ook Soennieten, toen nog een heel kleine invloedrijke Joodse gemeenschap en tot op de dag van vandaag een vrij grote christelijke gemeenschap. De Brits-Franse inmenging was overduidelijk maar Beiroet bleef vooral een Fenicisch knooppunt van handel tussen Oost en West. De schilderskwast van Georges stond niet stil. Hier had hij naar gezocht. Duizend-en-één-nachten, een sprookje na de nachtmerrie, mystiek. De muze, quoi. Met de sigaar in de mond en het glaasje whisky bij de hand kon hij ’s avonds zijn nieuwe kennissen verblijden met prachtige verhalen. Hij bracht hen naar het Vlaanderen van Pieter Brueghel zoals hij zich zijn kinderjaren voorstelde in het Sleidinge van de jaren twintig en dertig. Hij schetste met woorden volksfiguren die zijn geboortedorp kleurden.

Beiroet

Hij had het over ‘Kezel met zijnen Ezel’, over de coiffeur met een haarkapsel als ‘poddink’, over kwajongensstreken rond de meersen van Sleidinge, over schaatsen en fietsen, de heilige Sint-Joris en de heilige Godelieve en over Harald von Siegesar, de dichtende edelman die tot de verbeelding sprak. In enkele maanden tijd vertelde en schilderde kunstschilder Georges Steel zich een reputatie bij elkaar. Met Frans kwam je in Beiroet al een eindje weg. Maar Georges sprak na een tijdje ook een aardig woordje Engels en Arabisch. En als het Jiddisch van uit Europa gevluchte Joden traag werd gesproken kon hij ook wel verstaan wat bedoeld werd.

De Vlaamse verhalenschat en de grapjes van Georges gingen als een lopend vuurtje door de stad. En op een moment dat Georges dacht dat zijn dorpsverleden nog slechts dat bundeltje mooie herinneringen was, stond Hilda von Siegesar aan de deur. Georges kende Hilda als meisje in het dorp, een stuk ouder dan hij, poetsvrouw bij Van Damme, daarna verklikt en opgepakt bij een boerenfamilie. Nu woonde ze dus in de kleine Joodse wijk van Beiroet, bij verre familie. Ver weg van de holocaust. Gevlucht voor de haat. Hij wist niet dat ze de dochter was van Harald von Siegesar, een kunstminnende vriend van zijn vader. Hij kende haar achternaam nooit. Dat kwam hij nu pas te weten. Ze was dus
Joodse, veronderstelde hij. Ook dat kon Georges maar vermoeden, gezien de arrestatie tijdens de oorlog.